De Tunesische Lente mondt uit in open governance
Van 20 tot 24 maart 2017 nam een Brusselse expert in Tunesië deel aan een missie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) rond het thema van de open governance en de democratische evolutie van de Tunesische instellingen – met name op lokaal niveau.
Seminarie in Sfax, in het gezelschap van de afgevaardigde van de minister van Lokale Overheden.
Seminarie in Sayada, in het gezelschap van Mabrouk Kossemtini, voorzitter van de bijzondere delegatie (links) en Paqui Santoja, OESO-coördinatrice.
De OESO-missie kwam er naar aanleiding van het project van de Organisatie rond open governance in Tunesië. Dit initiatief krijgt de actieve steun van de Tunesische regering en richt zich op het ontwikkelen en toepassen van maatregelen voor een transparant beleid en van participatie op lokaal en nationaal niveau. De missie steunde op de OESO-methodologie, die seminaries omvat waar informatie en ervaringen uitgewisseld worden met vertegenwoordigers van de betrokken landen. De OESO publiceert tevens onderzoeksverslagen over het openbaar bestuur, waarbij het wettelijke, politieke en institutionele kader, evenals het uitwerken van de initiatieven aan bod komen. Een vroegere samenwerking tussen de OESO en de Tunesische regering om haar beleid te ondersteunen, mondde in 2016 reeds uit in de publicatie van het rapport ‘Open governance in Tunesië’.
Tunesië besloot het principe van open governance op lokaal niveau in te schrijven in zijn nieuwe grondwet van 2014 en past het sindsdien toe in de gemeenten. De OESE steunt dit proces in drie pilootsteden, waaronder Sayada et Sfax, waar tijdens de missie van maart twee seminaries plaatsvonden. De initiatieven rond participatie in beide steden en het project rond de Code voor de lokale overheden, die beantwoordt aan de principes van de regering, stonden er op de agenda.
De nieuwe Tunesische grondwet kwam er in de nasleep van de Arabische Lente van 2011 en erkent de rechten en vrijheden van de burgers. Een hoofdstuk gewijd aan de lokale overheden stelt de decentralisatie voorop als fundamentele basis voor de organisatie en spreiding van de macht en om een efficiënter bestuur op maat van de burger te verkrijgen. Het kent de lokale en regionale overheden – die moeten verkozen worden via rechtstreekse algemene verkiezingen – een juridische rechtspersoonlijkheid en eigen bevoegdheden toe, evenals financiële en bestuurlijke autonomie.
Naast de grondwet krijgt een nieuwe Code voor de lokale overheden momenteel vorm. Die zou voor het jaareinde van kracht moeten zijn, terwijl de eerste gemeenteraadsverkiezingen sinds de gebeurtenissen van 2011 op 17 december zouden moeten plaatsvinden. Dankzij deze verkiezingen zullen de ‘bijzondere delegaties’ van hoge functionarissen en notabelen, die het gemeentelijke beleid in de overgangsperiode waarnemen, vervangen worden door lokale verkozenen.
Die termijn nadert, hoewel de erfenis van het vorige regime – en vooral het gecentraliseerde bestuur van de regering – momenteel een samenhangend beheer van de lokale overheden in de weg staat. De lokale besturen hangen nog steeds af van externe financieringen en dit leidt tot een traag, moeilijk verloop en tot structurele problemen. Toch pasten de bijzondere delegaties reeds de basisprincipes van open governance reeds toe via initiatieven, zoals participatieve begrotingen, jaarplannen voor investeringen die worden voorgelegd aan de bevolking, overleg en dialoog… Er ontstond een klimaat van wederzijds vertrouwen, hoe pril ook, met de vertegenwoordigers van het middenveld.
De verwezenlijking van de open governance blijft gebreken vertonen, wellicht meer door een gebrek aan kennis van de structuren die moeten voorzien worden dan door een gebrek aan wil om de transparantie te verzekeren. De huidige lokale besturen tonen reeds aan dat ze willen vooruitgaan. We kunnen dus enkel hopen dat de nieuw verkozen gemeentebesturen in december de fakkel van de open governance zullen overnemen.
Ook bij de relaties tussen de burgers en de lokale overheden doen zich problemen en misverstanden voor, die op termijn een reëel risico inhouden. De bevolking zou namelijk haar vertrouwen kunnen verliezen in de mechanismen van participatie en gezamenlijke beslissingen. Dit probleem is deels te wijten aan het feit het middenveld onvoldoende voorbereid is, hoe graag het ook wil participeren. De economische en syndicale actoren zijn vol goede wil en bereid om te investeren, maar enkel na de gemeenteraadsverkiezingen
Wat kunnen we nu besluiten uit deze gezamenlijke missie? Enerzijds zijn de programma’s van de internationale organisaties nauw met elkaar verweven. Zij geven landen in een institutionele overgangsperiode de nodige impulsen en bijstand voor elk democratiseringsproces. Anderzijds moet de sociaaleconomische relance van Tunesië – vooral in de context na de aanslagen – gepaard gaan met een vernieuwd openbaar bestuur (o.a. efficiëntie, transparantie en ethiek) en een proces van verantwoordelijke en gekaderde burgerparticipatie.
De Brusselse expertise betekent een meerwaarde voor dit soort missies. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beheerst de democratische processen van het gedecentraliseerde en gedeconcentreerde bestuur van lokale overheden. Bovendien kunnen we niet ontkennen dat onze constitutionele evolutie in dit kader duidelijkheid kan scheppen.